Hendrik
Johannes Weissenbruch ziet op 19 juni 1824 in Den Haag het levenslicht.
Weissenbruch wordt beschouwd als een van de meest begaafde schilders van de
Haagse School. Hij schilderde vooral landschappen in de omgeving van Den Haag
en in het polderland rond Boskoop en Gouda. Vanaf zijn 16de jaar kreeg Hendrik
tekenlessen en later volgde hij de avondklas op de Haagse academie. Zijn vader
was amateurschilder en verzamelde werk van schilders als Andreas Schelfhout.
Diens invloed is zichtbaar in de vroege, weidse, nauwkeurig geschilderde
landschappen van Weissenbruch. Na het zien van enkele waterverftekeningen van
Weissenbruch nodigde Schelfhout de jonge schilder uit voor een bezoek aan zijn
atelier. Johannes Bosboom ontried hem dit bezoek. Volgens Bosboom stond
Schelfhout negatief tegenover het schilderen naar de natuur, want daarmee werd
maar verf gemorst. Bosboom vond dat Weissenbruch op zichzelf moest leren staan.
Naast leerling van Andreas Schelfhout, kreeg hij ook les van B.J. van Hove.
Zijn grote kracht was het weergeven van het typische Hollandse licht, soms
helder, soms diffuus en dampig. Ook luchten boeiden hem. 'Licht en lucht zijn
de grote tovenaars', zei hij, 'Zowel grijze regenluchten als heldere
wolkenluchten op een zomerse dag'. 'Schilders kunnen nooit genoeg naar de lucht
kijken. ‘In Haarlem komt Weissenbruch in aanraking met het werk van Ruisdael.
Weissenbruch neemt veel aspecten over. Maar in de wijze van schilderen komt hij
los. Het is een langzame zoekende constructie, die uitgaat van Ruisdael, poogt
aan te sluiten bij Jongkind en Schelfhout, maar die uitkomt bij iets geheel
eigens. Door de tijd heen is Weissenbruch altijd geboeid geweest door
experimenten en zocht hij voortdurend naar vernieuwing. Zijn
aquarelleertechniek heeft nu een zeer
hoge kwaliteit bereikt. Het beeld is veelal verworden tot een stapeling
van vlekken. De contouren worden steeds
meer buiten beeld gedrukt. Weissenbruch gaf les aan o.a. zijn vriend Victor
Bauffe, Theophile de Bock, J.J. Heppener en aan zijn zoon Willem Weissenbruch.
Zijn faam, samen met die van de Haagse School, was echter al tot in Canada
doorgedrongen. Aan het eind van zijn leven vertelde Weissenbruch in een
interview dat permanente studie van de natuur daaraan ten grondslag lag: ‘Als
het stormt en regent, als het dondert en bliksemt, ben ik in mijn element. De
natuur moet men in werking zien. Dan trek ik mijn jekker aan, steek mijn voeten
in klompen, zet een soort hoed op en ga op mars. Als de buien bedaren, met
houtskool of zwartkrijt een krabbel maken, om vast te houden wat ik zie. Bij
het uitwerken komen kleur en toon vanzelf in herinnering.’ Op 24 maart 1903
sterft Hendrik in zijn geliefde Den Haag.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten