dinsdag 13 november 2012

Lucie van Dam van Isselt


Lucie van Dam van Isselt werd geboren op 15 juni 1871 in Bergen op Zoom. Het gezin verhuisde diverse malen, uiteindelijk zou Lucie, vanaf 1876, in Kampen haar jeugd doorbrengen. Lucie besloot na de middelbare schooltijd om naar de Haagse kunstacademie te gaan. Zij volgde aan de academie gedurende enkele jaren de schilderlessen en specialiseerde zich in landschappen, stillevens, stadsgezichten en bloemstukken. Heel af en toe maakte zij ook wel portretten. Op 3 augustus 1892 trouwde Lucie met Evert Ekker, die 12 jaar ouder was dan zij. Hij was kunstschilder en was door een erfenis zeer vermogend geworden. Zij woonden in Den Haag, waar Lucie op 15 februari 1899 beviel van hun eerste kind, hun zoontje Evert. In 1900 verhuisden zij naar Renkum, waar zij een grote villa met elk een eigen atelier hadden. Op 23 april 1901 kreeg Lucie een tweede zoon, Martin. In deze jaren heeft Lucie wel geschilderd en ook geëxposeerd, maar niet zo vaak als haar lief was. Door haar huwelijk zag zij haar studie gedurende bijna 10 jaar afgebroken, tot zij in Veere de Belgische schilder Theo van Rijsselberghe ontmoette, die haar inspireerde en nieuwe moed gaf. Het huwelijk van Lucie en Evert hield helaas geen stand. Lucie maakte reizen naar Frankrijk en Italië. In 1909 trouwde zij opnieuw, met de kunstcriticus Albert Plasschaert maar ook dit huwelijk strandde. Zij ging in Veere wonen, de plaats waar zij de schilderkunst had teruggevonden. In 1933 verhuisde Lucie van Dam van Isselt naar Den Haag, waarom zij dat heeft gedaan, is niet duidelijk. In Den Haag nam zij regelmatig deel aan de verenigingsexposities van "Pulchri Studio", waarvan zij al sinds 1917 lid was. Lucie van Dam van Isselt weigerde tijdens de tweede wereldoorlog om lid te worden van de Kultuurkamer,  een beroepsorganisatie voor kunstenaars die door de bezetter was ingesteld. Dit had voor haar tot gevolg dat zij niet langer deel mocht nemen aan exposities. Wel werkte ze gewoon door en dankzij regelmatige verkopen aan vrienden en bekenden beschikte ze in ieder geval over enige inkomsten. Na de oorlog kon ze haar werk weer tentoonstellen en heeft dat ook volop gedaan. In de zomer van 1948 had ze haar laatste solotentoonstelling in Kunstzaal Plaats in Den Haag. Deze tentoonstelling werd door alle recensenten geprezen. In datzelfde jaar werd Lucie van Dam van Isselt ziek, zij bleek kanker te hebben; op 7 juni 1949 is zij overleden, bijna 78 jaar oud. Diverse werken in de veiling van 19 november 2012 bij Derksen.

maandag 12 november 2012

....geen Rien Poortvliet



Pieter Daniel Dik werd geboren in Alkmaar op 28 september 1943. Zijn vader, die postbode was, herstelde antieke meubels in zijn vrije tijd en was een enthousiast vogelaar. Hij gaf zijn liefde voor de natuur door aan zijn oudste zoon Pieter. Pieter begint al op jonge leeftijd met schilderen. Op de leeftijd van acht jaar maakt hij zijn eerste tekeningen. Een jaar later schilderde hij in olieverf de kop van een os, vertelt zijn vrouw Gerda Kager in "De Arend", een huisje met een rieten dak aan de rand van het dorp Schoorl, een droomhuis voor Dik.
Dik schilderde en aquarelleerde diverse werken op het eiland Texel, toen hij vijftien was. Pieter werd orgelbouwer maar besteedde ook veel tijd aan het schilderen. In deze periode maakt hij toch al kleine schilderijen. In het begin signeerde hij vaak Piet, later ging hij over op "Dik" en zijn latere werken werden voluit gesigneerd met Pieter Dik. Het gezin Dik werd uitgebreid met 2 dochters. Ondanks lovende kritiek, voelde Pieter zich vaak onzeker ondanks dat hij een geboren kunstenaar bleek te zijn. Hij zag zichzelf als een ambachtsman. "Ik heb gewoon een baan". Dik besteedde veel tijd aan het observeren van dieren in de aangrenzende duinen en later in de bossen op de Veluwe. Ook deed hij inspiratie op in Schotland en Zweden. Dik schilderde bijna nooit vanaf foto's. Hij was gezegend met een enorm fotografisch geheugen. Vanaf 1965 gaat hij beroepsmatig schilderen. In de jachtwereld werd hij, net als Rien Poortvliet, geroemd om zijn taferelen met dieren. Puur op de manier zoals ze zich in de natuur thuisvoelen. Een groot voorbeeld voor Pieter was de Zweedse kunstenaar Bruno Liljefors. Werken van Pieter Dik bevinden zich wereldwijd in privécollecties. Ook het Museum voor Natuur en de Leigh Yawkey Woodson Art Museum beschikken over werken van hem. Op 30 mei 1984 overleed Pieter Dik in Schoorl aan de gevolgen van een verwoestende ziekte. Dit schilderij is onderdeel van de veiling van 19 november 2012

vrijdag 9 november 2012

Han vam Meegeren in veiling


Henricus Antonius van Meegeren werd op 10 oktober 1889 in Deventer geboren. Han ontwikkelde een grote vaardigheid in tekenen, schilderen, etsen en aquarelleren en had grote belangstelling voor de Nederlandse klassieke schilders. Zijn vader was zeer gekant tegen zijn werk als schilder. Als hij zijn zoon betrapte, moest deze strafregels schrijven: 'Ik ben niets, ik weet niets, ik kan niets'. Van 1907 tot 1913 studeerde hij bouwkunde in Delft. Hij maakte zijn studie niet af. Han van Meegeren beschikte over een onwrikbare passie en liet zich niet afhouden van wat hij als zijn levenswerk zag en beëindigde zijn architectenstudie. Van Meegeren had een moeilijke weg gekozen. De moderne kunst had hij afgezworen en het was weinig waarschijnlijk dat hij erkenning zou krijgen door te schilderen in een stijl die eeuwen daarvoor populair was geweest. Hij werd door kunstcritici geridiculiseerd en kon op een gegeven moment zelfs niet meer exposeren. Van Meegeren vond de plaatselijke critici vals en onwetend en hij wilde zijn gelijk bewijzen door hen publiekelijk te vernederen. Hij was lid van de Haagse Kunstkring. Toen men hem weigerde als voorzitter, verhuisde hij naar Frankrijk. Bij Nice kocht hij een kasteel waar hij iedere bezoeker weerde. Daar legde hij zich toe op het perfectioneren van het schilderen van oude meesters. Van Meegeren, die daar zeer bekend werd met de schildertechnieken van de Nederlandse meesters, besloot een valse Vermeer te maken. Het werd in 1937 een schilderij van de Emmaüsgangers. Als de critici het werk zouden prijzen, zou Van Meegeren onthullen dat een vervalsing was. In het bijzonder was dr. Abraham Bredius zijn doelwit. Deze was een autoriteit op het gebied van Vermeer en werd door Van Meegeren zeer veracht. Het schilderij moest niet alleen worden uitgevoerd naar de stijl en de vaardigheid van Vermeer, het moest er ook nog eens oud uitzien. Van Meegeren wist de hand te leggen op een zeventiende-eeuws doek om op te schilderen; maakte zijn eigen verven uit onbewerkte materialen aan de hand van oude formules om ervoor te zorgen dat ze authentiek overkwamen en gebruikte dezelfde soort penselen die Vermeer gebruikt zou hebben. Hij bedacht ook een methode om met bakeliet de verf na toepassing hard te laten worden alsof deze al eeuwen oud was. Het kostte Van Meegeren enkele jaren om zijn technieken uit te werken. Toen hij klaar was, was hij tevreden met zijn werk. Niet alleen omdat zijn nagebootste Vermeer, De Emmaüsgangers, een overtuigende vervalsing was, maar ook omdat hij vond dat het een fraai werk was geworden. Van Meegeren schakelde een bevriende advocaat in die het werk aan de grote kunstkenner Bredius presenteerde. Deze had al een tijd verkondigd dat er nog onontdekte Vermeers uit diens Italiaanse periode moesten bestaan en zag zijn theorie bevestigd. De schilder genoot van zijn succes. Hij had er wel aan gedacht om de fraude te onthullen, maar toen hij de valse Vermeer aan Museum Boijmans Van Beuningen verkocht, bedacht hij zich. Hij had bewezen dat de kunstwereld goedgelovig was. Omdat Van Meegeren de herkomst van het schilderij niet kon verklaren zonder toe te geven dat hij zelf de schilder was, dachten de Nederlandse autoriteiten dat hij een collaborateur was. In mei 1945 werd hij gearresteerd. In die tijd kon collaboratie worden bestraft met een langdurige gevangenisstraf of zelfs de doodstraf. Op vervalsing stond slechts twee jaar. Na enkele dagen in de cel vertelde hij de autoriteiten de waarheid. Van Meegeren werd opgesloten in het pand van de Kunsthandel Goudstikker en schilderde daar onder toezicht nog een vervalsing: Christus in de Tempel. In november 1947 werd hij tot één jaar gevangenisstraf veroordeeld. Voordat zijn straf inging overleed Van Meegeren op 30 december 1947 op 58-jarige leeftijd in de Valeriuskliniek te Amsterdam aan een hartinfarct. In de veiling van november 2012 diverse werken die ook tijdens een expositie in de Kunsthal in Rotterdam gehangen hebben.

donderdag 8 november 2012

Excelsior uit 1938



Het ontstaan van de Excelcior motoren heeft een hele geschiedenis. Het verhaal begon in Coventry, iets ten zuidoosten van de industriestad Birmingham. Het was een Engelse fabriek die in 1874 begon met de productie van Bayliss-Thomas-fietsen. Ook de eerste gemotoriseerde fietsen droegen deze naam. Zij waren voorzien van Minerva-, Zedel- en De Dion-inbouwmotoren. Waarschijnlijk verkocht Bayliss-Thomas de eerste Britse motorfietsen, toen al in 1896 een verstevigd fietsframe van een 1,5 pk Minerva-blokje werd voorzien. Men bleef inbouwmotoren gebruiken, hoewel deze in latere jaren vooral van MMC, JAP, Blackburne en Villiers werden betrokken. De machines veranderden gaandeweg in echte motorfietsen met 650- en zelfs 850 cc blokken. Ondanks het feit dat de Duitse Excelsior Fahrradwerke hun naam hadden laten registreren, veranderde men de naam "Bayliss-Thomas" in 1910 in "Excelsior" (waarschijnlijk omdat het Duitse bedrijf op dat moment geen motorfietsen maakte). In Duitsland werden de machines als Bayliss-Thomas verkocht. Wel werd tijdens de Eerste Wereldoorlog de naam tijdelijk veranderd in "British Excelsior", om verwarring met de Amerikaanse naamgenoot te voorkomen. In 1918 werd het merk verkocht aan R. Walker & Son in Birmingham en ook de productie verhuisde daarnaar toe. Van de vier merken met de naam Excelsior is het Engelse bedrijf het bekendst geworden. Na de Eerste Wereldoorlog werden voornamelijk Villiers-, JAP- en Blackburne-motoren gebruikt. In de crisisjaren ging men 250 cc-modellen maken maar men bleef wel actief in de racerij. Samen met Blackburne werden zelfs de beroemde Mechanical Marvel- en Manxman-racers ontwikkeld. In 1937 verschenen er enkele 125 cc-modellen met Villiers-blok en een 98 cc Autobyk die na de Tweede Wereldoorlog onder de merknaam Spryt (niet te verwarren met Sprite) terugkwam. Na de dood van Eric Walker in 1950 werden er voornamelijk scheepsmotoren gebouwd, maar begin jaren zestig kwam Excelsior terug met de 147 cc Excelsior-Monarch-scooters. In 1964 werd het merk aan Britax verkocht en ging Britax-Excelsior heten. Het type dat in de novemberveiling geveild wordt heeft meegedaan met races op het TT-circuit en Isle of Mann. In 1933/1934 waren dit de eerste motoren met 4 kleppen. Motor is onderdeel van de veiling van 19 november 2012.

donderdag 20 september 2012

Duikershelm in veiling 1 oktober



Het precieze begin van het duiken is onbekend, maar er zijn Griekse en Egyptische verwijzingen naar het duiken. De oudste afbeelding van een duiker is een Assyrische houtsnede van een duiker met een met lucht gevulde dierenhuid. Alexander de Grote zou tijdens zijn veroveringstochten in Klein-Azië al gebruik hebben gemaakt van een soort duikerklok. Dit was een ton waarin een glazen raam was bevestigd. De meeste bronnen over duikers staan in verband met zeeoorlogen. Zo heeft Herodotus beschreven hoe Scyllias, een beroemde Griekse duiker uit de vijfde eeuw voor Christus die gevangengenomen was door de Perzische koning Xerxes I, schatten uit gezonken Perzische schepen moest bergen. Herodotus vertelde:  "Tijdens een zeeoorlog werd de Griek Scyllias op een schip gevangengezet door de Perzische koning Xerxes I. Toen Scyllias vernam dat Xerxes een Griekse vloot ging aanvallen, kon hij een mes buitmaken en overboord springen. De Perzen konden hem niet vinden in het water en dachten dat hij verdronken was. 's Nachts kwam Scyllias boven water en sneed alle ankertrossen van de Perzische schepen door. Hij gebruikte een rietstengel als snorkel om onopgemerkt te blijven. Daarna zwom hij nog 15 km om zich weer bij de Grieken te voegen." Na de oudheid ebde de interesse om de onderwaterwereld te leren kennen weg. Tot de renaissance werd er geen aandacht besteed aan welke onderwateractiviteit dan ook. Tijdens de renaissance werden er wel enkele apparaten uitgevonden. Zo beschreef bijvoorbeeld Leonardo da Vinci in zijn 'Atlantische Codex' dat er systemen in gebruik waren om kunstmatig onder water te kunnen ademen. Details wilde hij niet geven, om zo "ongure types" niet op ideeën te brengen. In 1715 vond John Lethbridge een duikklok uit waarmee de duiker gemakkelijk bergingswerkzaamheden kon uitvoeren. Verder ontwikkelde Halley nog een duikklok waarmee hij 90 minuten op de bodem van de Theems kon verblijven. Pas in de negentiende eeuw kwam de ontwikkeling echt op gang. De gebroeders Deane ontwikkelden een duikpak met een duikhelm. Later werd dit pak nog verbeterd door August Siebe. Er was één groot nadeel, het pak was afhankelijk van een luchtpomp aan de oppervlakte. Benoit Rouquayrol en Auguste Denayrouze ontwikkelden kort daarop het eerste SCUBA (self-contained underwater breathing apparatus)-apparaat waarmee men ongeveer een half uur onder water kon blijven en tot een diepte van 30 meter kon gaan. Hoewel men vroeger al luchtblikken had gebruikt, gebruikten Rouquayrol en Venayrouse de eerste duikfles die een hogere druk dan de normale omgevingsdruk kon verdragen. Films van Jacques Cousteau vanaf zijn boot de Calypso maakten duiken en de onderwaterwereld bekend bij het grote publiek, maar ook het gebruik van duiken in o.a. de James Bond-films heeft zeker bijgedragen.